In de Duitse arbeidstijdenwetgeving wordt er een verschil gemaakt tussen Bereitschaftsdienst, de bereikbaarheidsdienst enerzijds en Rufbereitschaft, de oproepdienst anderzijds.
In de Duitse arbeidstijdenwet bestaat daarvoor geen wettelijke definitie. In de loop van de tijd zijn in de jurisprudentie definities ontwikkeld en is het duidelijk geworden of en wanneer deze tijden als arbeidstijd in de zin van de Duitse arbeidstijdenwet moeten worden beschouwd en dus meetellen voor de berekening van het maximaal aantal uren werktijd. De vraag onder welke voorwaarden deze tijden verplicht moeten worden vergoed, staat hier los van.
In de regel wordt hierbij uitgegaan van het volgende:
Bereikbaarheidsdienst wordt verricht door een werknemer die binnen of buiten zijn reguliere werktijd op een door de werkgever bepaalde plaats aanwezig moet zijn om onmiddellijk, d.w.z. zonder verwijtbare vertraging, aan het werk te gaan wanneer hij wordt opgeroepen.
Bereikbaarheidsdienst wordt hier omschreven als een beperking van de verblijfsmogelijkheden, gecombineerd met de verplichting om in actie te komen wanneer dat nodig is. Bereikbaarheidsdienst is dus arbeidstijd in de zin van de Duitse arbeidstijdenwet. De dienst moet verplicht worden vergoed. Onder bepaalde omstandigheden kan een regeling worden getroffen voor een beloning die afwijkt van de normale beloning, bijvoorbeeld een betaling waarbij rekening wordt gehouden met het wettelijk minimumloon.
In tegenstelling tot de bereikbaarheidsdienst kunnen werknemers met oproepdienst op een door henzelf gekozen plaats verblijven van waaruit zij, indien nodig, in actie kunnen komen. Oproepdienst is dus rusttijd in de zin van de Duitse arbeidstijdenwet. Indien tijdens de oproepdienst de nodige werkzaamheden worden verricht, is daarvoor uiteraard een vergoeding verschuldigd. Er bestaat geen bindende grondslag voor de vergoeding van de vrije tijd tijdens de oproepdienst; in de regel betalen werkgevers vaste bedragen.
De voornoemde differentiatie is nu afgezwakt door het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU) van 09-03-2021. De zaak waarover arrest werd gewezen, was gebaseerd op het volgende: een medewerker van de brandweer had oproepdienst; hoewel hij zelf kon kiezen waar hij zich ophield, moest hij indien nodig binnen 20 minuten aan de stadsgrens paraat staan. Het HvJ-EU oordeelde dat indien er sprake is van aanzienlijke beperkingen van de vrije tijd, een dergelijke dienst volledig als arbeidstijd kan worden beschouwd. Maar het is echter wel afhankelijk van de omstandigheden van elk afzonderlijk geval. Hierbij zou van belang zijn: de beperking van de bewegingsvrijheid van de werknemer, de verplichting om speciale uitrusting bij zich te hebben, het beschikbaar zijn van een officieel dienstvoertuig, zo nodig met speciale rechten met betrekking tot de algemene verkeersregels (in dit geval: reddingsvoertuig met zwaailicht), een schatting van het aantal keren dat de brandweerman wordt opgeroepen, enz. De vaststelling van de relevante omstandigheden zou zaak zijn van de nationale rechtbanken.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie zou daarom meer rechtvaardigheid in individuele gevallen tot gevolg mogen hebben. Tegelijkertijd houdt het arrest risico's in voor de werkgevers: als oproepdienst namelijk als arbeidstijd wordt beschouwd, moet hiervoor niet alleen meer worden betaald, maar moet deze tijd ook worden meegeteld bij de vaststelling van het maximaal aantal uren werktijd dat bij wet is vastgesteld.